Advanced search
1 file | 12.72 MB Add to list

A grammar of Fwe : a Bantu language of Zambia and Namibia

Hilde Gunnink (UGent)
(2018)
Author
Promoter
(UGent) and (UGent)
Organization
Abstract
Deze scriptie bespreekt de grammatica van het Fwe. Het Fwe is een Bantoetaal die gesproken wordt in de Zambezi regio van Namibië (voorheen bekend als Capri-vistrook), en in aangrenzende delen van Zambia, in de zuidwestelijke punt van de Western Province. Met ongeveer 20,000 moedertaalsprekers is het Fwe een kleine taal, maar desondanks niet bedreigd. De gegevens waarop dit onderzoek gebaseerd is heb ik verzameld door middel van veldwerk in zowel Zambia als Namibië. Ik heb vier veldwerkreizen ondernomen van in totaal zeven maanden, en heb gegevens verzameld door middel van elicitatie, maar ook verhalen, gesprekken, en popmuziek. Hoofdstuk 2 beschrijft de contrastieve medeklinkers en klinkers het Fwe gebruikt. Hoofdstuk 3 beschrijft enkele morfofonologische processen in het Fwe, namelijk prenasalisatie, de verschillende manieren waarop aangrenzende klinkers elkaar kunnen beïnvloeden, en klinker- en nasaalharmonie in werkwoordelijke suffixen. Hoofdstuk 4 beschrijft het toonsysteem van het Fwe, en toont aan dat er een binair contrast is tussen hoog en laag, maar dat enkel hoge tonen fonologisch gespecificeerd zijn. Dit hoofdstuk bespreekt de toonregels die actief zijn in het Fwe, en welke toonpatronen voor kunnen komen of naamwoorden en werkwoorden. Zoals kenmerkend is voor Bantoetalen zijn zelfstandig naamwoorden in het Fwe opgedeeld in naamwoordklassen, ook wel geslachten, die gemarkeerd zijn met een prefix op het werkwoord en die congruentie op andere woordsoorten bepalen. Fwe heeft 19 naamwoordklassen, die besproken worden in hoofdstuk 5. Naamwoordklassen hebben ook een derivationeel gebruik, bijvoorbeeld voor het uitdrukken van verkleining en vergroting. In hoofdstuk 6 worden processen besproken die zelfstandig naamwoorden creëren: deverbale suffixen, een nominaal diminutief suffix, samenstelling en geredupliceerde woorden. Hoofdstuk 7 bespreekt overige elementen die voor kunnen komen in het naam-woordelijk gezegde. Het Fwe heeft een gesloten klasse van bijvoeglijk naamwoorden, die veel overeenkomsten vertonen met zelfstandig naamwoorden maar ook enkele verschillen. Het Fwe heeft vier paradigmata van aanwijzend voornaamwoorden, die onderscheiden worden door de relatieve afstand tussen het object waar ze naar verwijzen en de spreker en de luisteraar, hoewel ze ook voor niet-situationele (niet-fysieke) doeleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld anaforisch. Het Fwe maakt ook gebruik van zogenaamde ‘quantifiers’, woorden die noties zoals ‘veel’, ‘alle’, en ‘sommige’ uitdrukken. Bezittelijke voornaamwoorden in het Fwe kunnen vrije woorden zijn of suffixen; in het eerste geval volgt het voornaamwoord op het naamwoord dat het beschrijft. Om twee zelfstandig naamwoorden met elkaar te verbinden gebruikt het Fwe een connectiefcliticum, dat onder andere relaties van bezit, associatie, of kwalificatie uitdrukt, of een comitatiefcliticum, dat globaal overeenkomt met de vertaling ‘en’, of ‘met’. Nominale predicatie wordt uitgedrukt door middel van een copulatiefprefix, dat in twee vormen bestaat, die onderscheiden worden door de notie van bepaaldheid. Tot slot heeft het Fwe appositieven, die uitdrukken dat een zelfstandig naamwoord gelijk staat met een eerste of tweede persoon (‘ik, jouw moeder’). Vanaf hoofdstuk 8 wordt het werkwoordssysteem van het Fwe besproken. Werk-woorden in het Fwe zijn morfologisch zeer complex, en de noties tijd, aspect, ont-kenning, wijs, onderwerp, lijdend voorwerp, en plaats, worden door middel van werkwoordelijke affixen en clitica uitgedrukt. Hoofdstuk 8 bespreekt het gebruik van werkwoordelijke derivatie in het Fwe. Het Fwe heeft 15 derivationale strategieën, waarvan er 13 bestaan uit een suffix, en twee uit gedeeltelijke of volledige verdubbeling van de werkwoordsstam. Sommige deriavationele strategieën kunnen nog altijd gebruikt worden om nieuwe werkwoorden af te leiden, andere zijn enkel in versteende vorm in bestaande werkwoorden te herkennen. Hoofdstuk 9 bespreekt de markering van onderwerp, lijdend voorwerp, en locatiefbepaling op het werkwoord. Het markeren van onderwerp, door middel van een voorvoegsel, is verplicht. Het markeren van het lijdend voorwerp, ook door middel van een voorvoegsel, is enkel verplicht in afwezigheid van een zelfstandig naamwoord dat als lijdend voorwerp dient. Een locatief cliticum kan enkel gebruikt worden als een nominale plaatsbepaling niet in dezelfde zin gebruikt wordt. Dit cliticum heeft ook niet-locatieve functies, zoals het uitdrukken van een partitief, een beleefd verzoek, of het focussen van aspect in progressieve constructies. Hoofdstuk 10 bespreekt de werkwoordstijden die in het Fwe voorkomen. De interpretatie hiervan wordt sterk beïnvloed door lexicaal aspect, de structuur van de gebeurtenis die door het werkwoord wordt uitgedrukt. Het Fwe heeft een tegenwoordige tijd, die ook toekomende tijd, of een hypothetische gebeurtenis uit kan drukken. Het Fwe heeft vier verleden tijden, die onderscheiden worden door de relatieve afstand tussen de gebeurtenis en het heden, namelijk recent (‘eerder vandaag’) en langer geleden (‘voor vandaag’), en door aspect, namelijk voltooid (de gebeurtenis wordt voorgesteld als een afgerond geheel) en onvoltooid (de interne structuur van de gebeurtenis wordt naar voren gebracht). Het Fwe heeft twee toekomende tijden, die ook worden onderscheiden door een verschil in afstand, namelijk een nabije toekomst (‘later vandaag’) en een verre toekomst (‘na vandaag’). Hoofdstuk 11 bespreekt de vervoeging van werkwoorden voor aspect, de manier waarop de structuur van de gebeurtenis wordt voorgesteld. Het Fwe heeft twee progressive constructies (‘aan het X-en’), namelijk met hulpwerkwoorden of met een constructie van werkwoordsverdubbeling, die naast progressiviteit ook focus uitdrukt. Het Fwe heeft ook twee affixen die een habitualis uitdrukken, een herhaalde, karakteristieke gebeurtenis. Het Fwe heeft een suffix dat een staat uitdrukt (‘hij is getrouwd’, ‘ik ben ziek’), maar dat in gebruik en interpretatie sterk afhangt van het lexicale aspect van het werkwoord. Met een prefix drukt het Fwe een persistief uit (‘nog aan het X-en’). Het Fwe heeft ook een inceptief prefix, dat verschillende gebruiken heeft, namelijk inceptief (‘beginnen te X-en’), proximatief (‘op het punt staan te X-en’), contrastief (‘nu X-en, in tegenstelling tot eerder/elders’), en completief (‘al ge-X’t hebben’). De vervoeging van werkwoorden voor wijs komt aan bod in hoofdstuk 12, namelijk een gebiedende wijs, en een voltooid en onvoltooid aanvoegende wijs. Hoofdstuk 13 bespreekt de vervoeging van werkwoorden voor het uitdrukken van spatiale deixis, namelijk om aan te geven dat een gebeurtenis ergens anders plaats vindt dan de plaats van spreken, of dat een gebeurtenis plaats vindt op meerdere locaties. Hoofdstuk 14 bespreekt de ontkenning van werkwoorden, namelijk door middel van affixen en hulpwerkwoorden, afhankelijk van de werkwoordsvervoeging. Hoofdstuk 15 beschrijft de strategieën die bestaan in het Fwe voor het vormen van bijwoorden. Hoofdstuk 16 gaat in op de syntaxis van het Fwe. De basiswoordvolgorde van het Fwe is onderwerp - werkwoord - lijdend voorwerp, maar woorden kunnen naar het begin van de zin verplaatst worden om als ‘topic’ te fungeren, of naar het einde van de zin om bepaaldheid uit te drukken. Een plaatsbepaling kan naar het begin van de zin worden gehaald om aan te geven dat de informatie die na het werkwoord komt nieuw is. Andere strategieën om informatie als nieuw te markeren zijn cleftconstructies, die bestaan uit een nominaal predicaat en een betrekkelijke bijzin. Betrekkelijke bijzinnen in het Fwe beginnen met een aanwijzend voornaamwoord dat de bijzin inleidt, gevolgd door het werkwoord, dat een afwijkend toonpatroon heeft. Andere soorten bijzinnen worden ook in dit hoofdstuk besproken. Hoofdstuk 17 bespreekt de structuur van het Fwe vanuit het oogpunt van contact, met sprekers van verscheidene Khoisantalen. Deze talen worden gesproken door de oorspronkelijke bewoners van zuidelijk Afrika, en met hun zuidwaartse migratie kwamen Fwe sprekers met hen in contact, wat een aantal Khoisan invloeden in het Fwe heeft opgeleverd. Dit hoofdstuk beschrijft hoe dergelijke invloeden herkend kunnen worden, en bespreekt enkele kenmerken van het Fwe die mogelijk door taalcontact tot stand gekomen zijn.
This thesis describes the grammar of Fwe. Fwe is a Bantu language spoken by about 20,000 people in the Zambezi region (former Caprivi strip) of Namibia, and in adjacent areas in Zambia, in the southwestern tip of the Western Province. This research is based on data that I collected in Zambia and Namibia on four field trips, of about 7 months total. The data consist of elicitation, narratives, conversation, and pop music. Chapter 2 describes the phonemic consonants and vowels used in Fwe, and their phonetic realization. Chapter 3 describes a number of morphophonological processes, namely prenasalization, vowel hiatus resolution, and vowel and nasal harmony in verbal suffixes. Fwe uses contrastive tone, that is the relative pitch of a vowel is used contrastively. Chapter 4 shows that Fwe has a binary contrast, but only high tones are phonologically active. This chapter discusses the tonal processes that determine the realization of tones, and the tonal patterns that can occur on nouns and verbs. Like most Bantu languages, Fwe makes use of noun classes, or genders, that are marked on the noun with a prefix and trigger agreements on other parts of speech. Chapter 5 discusses the 19 noun classes that occur in Fwe, which are numbered 1 to 18 (including a class 1a) according to the Bantu tradition. Noun classes can also be used derivationally, for instance to express diminutives or augmentatives. Chapter 6 describes processes that create new nouns. Fwe has various nominalizing suffixes used on verb roots, and a diminutive suffix used on nominal roots. Compounding and reduplication are also attested as processes of noun formation. Chapter 7 discusses all other elements that may occur in the noun phrase. Adjectives are a closed class in Fwe, that show many similarities with nouns, but also some differences. Fwe has four paradigms of demonstratives, distinguished by the relative distance between the referent and the speaker and hearer. Demonstratives are also used for non-situational functions, for instance anaphorically. Fwe makes use of quantifiers, that are similar to adjectives but have a different agreement pattern. Possessives in Fwe may occur as free pronouns, in which case they typically follow the noun they modify, or as suffixes. Fwe may link two nouns through use of a connective clitic, to express notions such as ownership, association, or qualification. Another strategy for linking nouns is a comitative, roughly translatable as “and” or “with”. Nominal predication is expressed by a copulative prefix that exists in two paradigms, which are distinguished by definiteness. Finally, Fwe nouns may take an appositive prefix, that expresses that the referent is identical to a first or second person. Chapters 8 and following discuss the verb. Verbs in Fwe are morphologically highly complex, and tense, aspect, negation, modality, subject, object, locatives, and spatial deixis can all be expressed through verbal affixes and clitics. Chapter 8 discuss verbal derivation in Fwe, showing that there are 15 derivational strategies, 13 of which make use of a derivational suffix, and two make use of reduplication. Some derivational strategies are productive, others are only recognizable in a lexicalized form. Chapter 9 discusses the subject, object and locative marking on the verb. The use of a subject prefix is obligatory, even when a subject noun is used in the same clause. An object prefix is only obligatory when the object noun is not used in the same clause; otherwise, the presence of the object marker expresses the definiteness of the object. A locative enclitic may only be used when the co-referential locative phrase is not used in the same clause as the verb. These clitics also have non-locative functions, marking a partitive, a polite request, or aspect focus in progressive constructions. Chapter 10 discusses the inflection of verbs for tense, which makes use of segmental affixes and tone changes, referred to as melodic tones. The interpretation of tense constructions is influenced by lexical aspect, the event structure of the verb (or verb phrase). The present construction can have interpretations such as present, futurate, modal, generic, or hypothetical. Fwe has four past constructions, distinguished by aspect (perfective vs. imperfective) and remoteness (near, usually on the day of speaking, vs. remote, usually before the day of speaking). Fwe also has a remoteness distinction in future constructions, distinguishing near from remote future. Chapter 11 discusses aspect, which is marked by affixes and auxiliaries. Fwe has two progressive constructions: a fronted-infinitive construction, which involves preceding the inflected verb by an infinitive copy of the same verb stem, and which also marks verb focus, and a construction with a progressive auxiliary. Fwe has a prefix and a suffix both marking habitual aspect. Fwe has a stative suffix which has a large variety of allomorphs. Its basic function is to express a state, but its exact interpretation varies greatly depending on lexical aspect. Persistive aspect is expressed by a verbal prefix. An “inceptive” prefix is used with a wide variety of meanings, including inceptive (‘start to X’), proximative (‘be about to X’), contrastive (‘X now, as opposed to earlier/elsewhere’), and completive (‘have already X-ed’). Inflection for mood is discussed in chapter 12, specifically the imperative, perfective subjunctive, and imperfective subjunctive. Chapter 13 discusses the expression of spatial deixis on verbs, namely the distal, which indicates an event that takes place away from the deictic center, and the locative pluractional, indicating an event that takes place in different locations. Chapter 14 discusses the expression of verbal negation, by means of affixes or auxiliaries, depending on the inflection of the verb. Chapter 15 discusses the strategies that Fwe uses to form adverbs. In chapter 16, the syntax of Fwe is discussed. Basic word order in Fwe is subject - verb - object, though constituents can be moved to the beginning of the clause to be marked as topic, or to the end to be marked for definiteness. Fwe also has a locative inversion construction, where a locative noun phrase is fronted in order to focus the post-verbal constituent. Focus is more commonly expressed through a cleft construction, which combines a predicated noun with a relative clause. Relative clauses in Fwe are formally distinct from main clauses by the use of a demonstrative as relativizer, the obligatory clause-initial position of the verb, and the use of a special tonal pattern on the relative clause verb. Other types of dependent clauses are also discussed in this chapter. Chapter 17 discusses the structure of Fwe from the point of view of language contact. It is clear that Fwe speakers have once been in contact with speakers of various Khoisan languages, as attested by the incorporation of click phonemes, one of the hallmarks of Khoisan languages. This chapter describes the methodology used for identifying contact-induced features, and proposes a number of linguistic features found in modern Fwe that may have been influenced by contact with Khoisan.
Keywords
Bantu, grammar, language contact, language description

Downloads

  • Hilde Gunnink PhD thesis A Grammar of Fwe.pdf
    • full text
    • |
    • open access
    • |
    • PDF
    • |
    • 12.72 MB

Citation

Please use this url to cite or link to this publication:

MLA
Gunnink, Hilde. A Grammar of Fwe : A Bantu Language of Zambia and Namibia. 2018.
APA
Gunnink, H. (2018). A grammar of Fwe : a Bantu language of Zambia and Namibia. Gent.
Chicago author-date
Gunnink, Hilde. 2018. “A Grammar of Fwe : A Bantu Language of Zambia and Namibia.” Gent.
Chicago author-date (all authors)
Gunnink, Hilde. 2018. “A Grammar of Fwe : A Bantu Language of Zambia and Namibia.” Gent.
Vancouver
1.
Gunnink H. A grammar of Fwe : a Bantu language of Zambia and Namibia. [Gent]; 2018.
IEEE
[1]
H. Gunnink, “A grammar of Fwe : a Bantu language of Zambia and Namibia,” Gent, 2018.
@phdthesis{8553074,
  abstract     = {{Deze scriptie bespreekt de grammatica van het Fwe. Het Fwe is een Bantoetaal die gesproken wordt in de Zambezi regio van Namibië (voorheen bekend als Capri-vistrook), en in aangrenzende delen van Zambia, in de zuidwestelijke punt van de Western Province. Met ongeveer 20,000 moedertaalsprekers is het Fwe een kleine taal, maar desondanks niet bedreigd. De gegevens waarop dit onderzoek gebaseerd is heb ik verzameld door middel van veldwerk in zowel Zambia als Namibië. Ik heb vier veldwerkreizen ondernomen van in totaal zeven maanden, en heb gegevens verzameld door middel van elicitatie, maar ook verhalen, gesprekken, en popmuziek. 
Hoofdstuk 2 beschrijft de contrastieve medeklinkers en klinkers het Fwe gebruikt. Hoofdstuk 3 beschrijft enkele morfofonologische processen in het Fwe, namelijk prenasalisatie, de verschillende manieren waarop aangrenzende klinkers elkaar kunnen beïnvloeden, en klinker- en nasaalharmonie in werkwoordelijke suffixen. Hoofdstuk 4 beschrijft het toonsysteem van het Fwe, en toont aan dat er een binair contrast is tussen hoog en laag, maar dat enkel hoge tonen fonologisch gespecificeerd zijn. Dit hoofdstuk bespreekt de toonregels die actief zijn in het Fwe, en welke toonpatronen voor kunnen komen of naamwoorden en werkwoorden.
Zoals kenmerkend is voor Bantoetalen zijn zelfstandig naamwoorden in het Fwe opgedeeld in naamwoordklassen, ook wel geslachten, die gemarkeerd zijn met een prefix op het werkwoord en die congruentie op andere woordsoorten bepalen. Fwe heeft 19 naamwoordklassen, die besproken worden in hoofdstuk 5. Naamwoordklassen hebben ook een derivationeel gebruik, bijvoorbeeld voor het uitdrukken van verkleining en vergroting. In hoofdstuk 6  worden processen besproken die zelfstandig naamwoorden creëren: deverbale suffixen, een nominaal diminutief suffix, samenstelling en geredupliceerde woorden.
Hoofdstuk 7 bespreekt overige elementen die voor kunnen komen in het naam-woordelijk gezegde. Het Fwe heeft een gesloten klasse van bijvoeglijk naamwoorden, die veel overeenkomsten vertonen met zelfstandig naamwoorden maar ook enkele verschillen. Het Fwe heeft vier paradigmata van aanwijzend voornaamwoorden, die onderscheiden worden door de relatieve afstand tussen het object waar ze naar verwijzen en de spreker en de luisteraar, hoewel ze ook voor niet-situationele (niet-fysieke) doeleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld anaforisch. Het Fwe maakt ook gebruik van zogenaamde ‘quantifiers’, woorden die noties zoals ‘veel’, ‘alle’, en ‘sommige’ uitdrukken. Bezittelijke voornaamwoorden in het Fwe kunnen vrije woorden zijn of suffixen; in het eerste geval volgt het voornaamwoord op het naamwoord dat het beschrijft. Om twee zelfstandig naamwoorden met elkaar te verbinden gebruikt het Fwe een connectiefcliticum, dat onder andere relaties van bezit, associatie, of kwalificatie uitdrukt, of een comitatiefcliticum, dat globaal overeenkomt met de vertaling ‘en’, of ‘met’. Nominale predicatie wordt uitgedrukt door middel van een copulatiefprefix, dat in twee vormen bestaat, die onderscheiden worden door de notie van bepaaldheid. Tot slot heeft het Fwe appositieven, die uitdrukken dat een zelfstandig naamwoord gelijk staat met een eerste of tweede persoon (‘ik, jouw moeder’).
Vanaf hoofdstuk 8 wordt het werkwoordssysteem van het Fwe besproken. Werk-woorden in het Fwe zijn morfologisch zeer complex, en de noties tijd, aspect, ont-kenning, wijs, onderwerp, lijdend voorwerp, en plaats, worden door middel van werkwoordelijke affixen en clitica uitgedrukt. Hoofdstuk 8 bespreekt het gebruik van werkwoordelijke derivatie in het Fwe. Het Fwe heeft 15 derivationale strategieën, waarvan er 13 bestaan uit een suffix, en twee uit gedeeltelijke of volledige verdubbeling van de werkwoordsstam. Sommige deriavationele strategieën kunnen nog altijd gebruikt worden om nieuwe werkwoorden af te leiden, andere zijn enkel in versteende vorm in bestaande werkwoorden te herkennen.
Hoofdstuk 9 bespreekt de markering van onderwerp, lijdend voorwerp, en locatiefbepaling op het werkwoord. Het markeren van onderwerp, door middel van een voorvoegsel, is verplicht. Het markeren van het lijdend voorwerp, ook door middel van een voorvoegsel, is enkel verplicht in afwezigheid van een zelfstandig naamwoord dat als lijdend voorwerp dient. Een locatief cliticum kan enkel gebruikt worden als een nominale plaatsbepaling niet in dezelfde zin gebruikt wordt. Dit cliticum heeft ook niet-locatieve functies, zoals het uitdrukken van een partitief, een beleefd verzoek, of het focussen van aspect in progressieve constructies.
Hoofdstuk 10 bespreekt de werkwoordstijden die in het Fwe voorkomen. De interpretatie hiervan wordt sterk beïnvloed door lexicaal aspect, de structuur van de gebeurtenis die door het werkwoord wordt uitgedrukt. Het Fwe heeft een tegenwoordige tijd, die ook toekomende tijd, of een hypothetische gebeurtenis uit kan drukken. Het Fwe heeft vier verleden tijden, die onderscheiden worden door de relatieve afstand tussen de gebeurtenis en het heden, namelijk recent (‘eerder vandaag’) en langer geleden (‘voor vandaag’), en door aspect, namelijk voltooid (de gebeurtenis wordt voorgesteld als een afgerond geheel) en onvoltooid (de interne structuur van de gebeurtenis wordt naar voren gebracht). Het Fwe heeft twee toekomende tijden, die ook worden onderscheiden door een verschil in afstand, namelijk een nabije toekomst (‘later vandaag’) en een verre toekomst (‘na vandaag’). 
Hoofdstuk 11 bespreekt de vervoeging van werkwoorden voor aspect, de manier waarop de structuur van de gebeurtenis wordt voorgesteld. Het Fwe heeft twee progressive constructies (‘aan het X-en’), namelijk met hulpwerkwoorden of met een constructie van werkwoordsverdubbeling, die naast progressiviteit ook focus uitdrukt. Het Fwe heeft ook twee affixen die een habitualis uitdrukken, een herhaalde, karakteristieke gebeurtenis. Het Fwe heeft een suffix dat een staat uitdrukt (‘hij is getrouwd’, ‘ik ben ziek’), maar dat in gebruik en interpretatie sterk afhangt van het lexicale aspect van het werkwoord. Met een prefix drukt het Fwe een persistief uit (‘nog aan het X-en’). Het Fwe heeft ook een inceptief prefix, dat verschillende gebruiken heeft, namelijk inceptief (‘beginnen te X-en’), proximatief (‘op het punt staan te X-en’), contrastief (‘nu X-en, in tegenstelling tot eerder/elders’), en completief (‘al ge-X’t hebben’).
De vervoeging van werkwoorden voor wijs komt aan bod in hoofdstuk 12, namelijk een gebiedende wijs, en een voltooid en onvoltooid aanvoegende wijs. Hoofdstuk 13 bespreekt de vervoeging van werkwoorden voor het uitdrukken van spatiale deixis, namelijk om aan te geven dat een gebeurtenis ergens anders plaats vindt dan de plaats van spreken, of dat een gebeurtenis plaats vindt op meerdere locaties. Hoofdstuk 14 bespreekt de ontkenning van werkwoorden, namelijk door middel van affixen en hulpwerkwoorden, afhankelijk van de werkwoordsvervoeging.
Hoofdstuk 15 beschrijft de strategieën die bestaan in het Fwe voor het vormen van bijwoorden. Hoofdstuk 16 gaat in op de syntaxis van het Fwe. De basiswoordvolgorde van het Fwe is onderwerp - werkwoord - lijdend voorwerp, maar woorden kunnen naar het begin van de zin verplaatst worden om als ‘topic’ te fungeren, of naar het einde van de zin om bepaaldheid uit te drukken. Een plaatsbepaling kan naar het begin van de zin worden gehaald om aan te geven dat de informatie die na het werkwoord komt nieuw is. Andere strategieën om informatie als nieuw te markeren zijn cleftconstructies, die bestaan uit een nominaal predicaat en een betrekkelijke bijzin. Betrekkelijke bijzinnen in het Fwe beginnen met een aanwijzend voornaamwoord dat de bijzin inleidt, gevolgd door het werkwoord, dat een afwijkend toonpatroon heeft. Andere soorten bijzinnen worden ook in dit hoofdstuk besproken.
Hoofdstuk 17 bespreekt de structuur van het Fwe vanuit het oogpunt van contact, met sprekers van verscheidene Khoisantalen. Deze talen worden gesproken door de oorspronkelijke bewoners van zuidelijk Afrika, en met hun zuidwaartse migratie kwamen Fwe sprekers met hen in contact, wat een aantal Khoisan invloeden in het Fwe heeft opgeleverd. Dit hoofdstuk beschrijft hoe dergelijke invloeden herkend kunnen worden, en bespreekt enkele kenmerken van het Fwe die mogelijk door taalcontact tot stand gekomen zijn.}},
  author       = {{Gunnink, Hilde}},
  keywords     = {{Bantu,grammar,language contact,language description}},
  language     = {{eng}},
  school       = {{Ghent University}},
  title        = {{A grammar of Fwe : a Bantu language of Zambia and Namibia}},
  year         = {{2018}},
}